Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2373

Datum uitspraak2003-10-14
Datum gepubliceerd2003-10-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305638/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 november 2002 heeft verzoeker sub 1 (hierna: het college) aan het bestuur van verzoeker sub 2 (hierna: de Stichting) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en vergunning verleend voor het uitbreiden van de basisschool op het perceel, plaatselijk bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […]. Bodemzaak: AQ1030


Uitspraak

200305638/2. Datum uitspraak: 14 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer: 1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (Limburg), 2. de stichting "Stichting Katholiek Basisonderwijs Gemeente Bergen (Limburg)", gevestigd te Bergen, verzoekers, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond van 12 augustus 2003 in het geding tussen: [verzoeker rechtbank], gevestigd te [plaats] en verzoeker sub 1. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 november 2002 heeft verzoeker sub 1 (hierna: het college) aan het bestuur van verzoeker sub 2 (hierna: de Stichting) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en vergunning verleend voor het uitbreiden van de basisschool op het perceel, plaatselijk bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […]. Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college het daartegen door de maatschap [verzoeker rechtbank] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 augustus 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak en de voorlopige voorziening getroffen dat de op 12 november 2002 verleende vrijstelling en bouwvergunning wordt geschorst tot het college opnieuw op het bezwaar heeft beslist. Tegen deze uitspraak hebben onder meer het college bij brief van 10 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, en de Stichting bij brief van 9 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 10 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 9 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, heeft de Stichting de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 oktober 2003, waar het college, vertegenwoordigd door H.S.W. Banken en ing. J.F.C. ten Haaf, ambtenaren van de gemeente, en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. J.M.V. Dubelaar, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is [verzoeker rechtbank], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. De verzoeken strekken tot opheffing van de door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 12 augustus 2003 getroffen voorlopige voorziening, waarbij de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de uitbreiding van de basisschool is geschorst. Er is gerede twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat hetgeen het college en de Stichting hebben aangevoerd aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat het college de gevolgen van het bouwplan voor de (toekomstige) bedrijfsvoering van [verzoeker rechtbank], ook op de percelen waar het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” geldt, in voldoende mate heeft betrokken bij de in het kader van de vrijstelling gemaakte belangenafweging, doch daaraan geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend. Voorts kan thans niet worden gesteld dat het college, na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen, niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling heeft kunnen besluiten. Onder die omstandigheden bestaat, gelet op de betrokken belangen, aanleiding de schorsing van de met vrijstelling verleende bouwvergunning op te heffen. 2.3. De Stichting heeft tevens verzocht om de aangevallen uitspraak te schorsen. Daarvoor bestaat geen aanleiding nu de Stichting daarvoor geen spoedeisend belang heeft aangevoerd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: treft de voorlopige voorziening dat de schorsing van de op 12 november 2002 verleende vrijstelling en bouwvergunning, wordt opgeheven. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Sluiter Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2003 292.